Autonomie in de eigen groep

Makes people free and Society better.

Autonomie in de eigen groep

8 December 2023 Niet gecategoriseerd 0

omslagfoto: door Galaufs – Eigen werk

Dames en Heren, Drieënvijftig jaar geleden, in september 1970, in de nadagen van de studentenopstanden van 1968, meldde ik mij als student aan bij de Vrije Universiteit te Amsterdam voor de studie politicologie. Ik heb mij toen niet afgevraagd waarom de Vrije Universiteit, de “vrije” universiteit heette. Ik wist toen alleen dat het een christelijke, eigenlijk gereformeerde, universiteit was. Bij de inschrijving moest ik een verklaring ondertekenen dat ik bekend was met het protestants-christelijke karakter van de universiteit en dat ik mij daar niet tegen zou verzetten. Ik tekende de verklaring geheel uit vrije wil. Na enkele weken bleek dat een groep socialistische/communistische studenten zich op onopvallende wijze aan de universiteit ook had ingeschreven om stennis te schoppen. Ze hielden zich soms bezig met het verstoren van colleges en het lastigvallen van docenten. Ze probeerden, met succes, de studie-onderwerpen en de verplichte literatuur in lijn te brengen met de marxistische doctrines. En uiteraard voerden ze acties – waarbij altijd ook buitenstaanders aanwezig waren – om een – volgens hun normen – democratische besluitvormingsstructuur ingevoerd te krijgen op de universiteit. Want zij, en zij alleen, wisten wat goed was voor de universiteit – en voor de hele mensheid.

Het lukte hen om de leerstellingen van de marxistische Frankfurter Schule in de wetenschappelijke praktijk op het programma te zetten. Ze waren nooit van plan geweest de beginselverklaring na te leven die ook zij getekend hadden.

Niemand greep in. Het gedrag van deze opstandige studenten met de mond vol van democratie, inspraak en rechten, heb ik – ook zelf aan de lijve – leren kennen als zeer gewelddadig, extreem dogmatisch, manipulatief en wars van elke wil om een open en inhoudelijke discussies te voeren met welke opponent dan ook. Enkele heb ik later als politicus in het openbare leven teruggezien. Ze zijn nooit aangesproken op hun uiterst misdadige gedrag op de universiteiten, met name de effectieve wijze waarop ze docenten persoonlijk kapot wisten te maken. Dit alles heeft destijds definitief mijn oordeel gevormd over alle totalitaire denkers en politici. Ik heb in mijn studententijd dan ook veel onderzoek gedaan naar totalitaire regimes, naar het hoe en het waarom van zowel het fascistische Nazi-Duitsland als de communisten van de Sovjet-Unie, de DDR politie-staat, de overwinning van MAO met zijn rode boekje en de misdaden van Fidel Castro en Che Guevara in Zuid-Amerika. Zij konden onder de studenten van de sociale faculteiten – en in De Volkskrant – als dé vrijheidsstrijders op grote sympathie rekenen. Met als gevolg dat het socialisme al gauw als de enige fatsoenlijke basis van overheidsbestuur werd beschouwd. Kritiekloos. Andersdenkenden moesten zich verantwoorden, niet de dogmatische socialisten met duidelijke totalitaire trekjes Een van de vele boeken waarmee ik in mijn studententijd kennismaakte, was “De open samenleving en haar vijanden van Karl Popper. Daarin laat hij zien dat een open samenleving, overal waar deze ontstond (in de Stadstaat Athene als eerste), democratie én welvaart heeft gebracht. En dat de tegenstanders, onze vijanden dus, door het nastreven van een gesloten samenleving, de democratie en de welvaart overal onderuit probeerden te halen.

Popper stelt: “Zodra wij beginnen op onze rede te vertrouwen, en gebruik te maken van onze kritische vermogens, zodra we gehoor geven aan de roepstem van de persoonlijke verantwoordelijkheid, en daarmee de verantwoordelijkheid om bij te dragen tot de vooruitgang van de kennis, is er geen terugkeer meer mogelijk naar een staat van impliciete onderwerping aan tribale magie”. Einde citaat. Popper somt hier precies de taboes op van een gesloten samenleving, taboes die we vandaag de dag overal om ons heen zien, gepromoot door de overheid. En hij vervolgt met te vertellen wat er gebeurt, iedere keer weer, wanneer er pogingen worden ondernomen om terug te keren naar een gesloten samenleving. Hoe dichter we bij zo’n samenleving komen, en nu citeer ik weer: “… des te meer komen we uit bij de inquisitie, de geheime politie en een geromantiseerd gangsterdom. Als we beginnen met de onderdrukking van de rede en de waarheid, eindigen we noodgedwongen met de bruutste en meest gewelddadige vernietiging van alles wat menselijk is.“ Einde citaat. Dit alles verklaart mijn oprechte geloof in de libertaire beginselen, uitgedragen door vrijdenkers. Gebaseerd op die beginselen, kan een vreedzame, open samenleving tot stand worden gebracht. Het verklaart ook mijn vaststelling dat zowel onze individuele vrijheid als de autonomie van de groepen die we vormen voortdurend in gevaar zijn. En bijna altijd draait dat om wie de macht heeft in de samenleving. Al in de middeleeuwen, in de feodale samenleving, is bij de burgers het onwankelbare geloof in het nut van een overheid ontstaan. De overheid werd toen al noodzakelijk en onvermijdelijk geacht. Goed voor welzijn en veiligheid. Men zocht in die tijd enthousiast een vorst, een soevereine vorst, om hen te beschermen tegen rovende, brandstichtende, verkrachtende en moordende bendes, binnenvallende volkeren en vreemde vorsten.
Dit onfeilbare geloof gaf de vorst, en later de overheid in het algemeen, macht over haar onderdanen. En met macht kun je de vrijheid van individuen ernstig frustreren. Niet alleen door regelgeving, maar ook door subtiele dwang, door volgers te belonen en dissidenten te straffen. Burgers geloven nog steeds, bijna overal, in de noodzaak van een overheid, ondanks het feit dat de overheid en haar dienaren door de jaren heen niet bepaald alleen maar goede dingen hebben gedaan. Sterker nog, in plaats van veiligheid, heeft de overheid vooral onderdrukking, uitbuiting en oorlogen gebracht. De grootste vijand van de burger is de overheid.
Naast de overheid als vijand van de open samenleving, is er een tweede probleem. We hebben namelijk ook te maken met een interne spanning in de libertaire filosofie zelf, de spanning tussen de vrijheid van individuen en de autonomie van groepen waar je als individu onderdeel van uitmaakt. Want we opereren in sociale omgevingen: we leven, werken en worden gelukkig in groepen en met vriendschappen. We kunnen alleen in groepsverband overleven. De vraag is dus wat er van je gewenste en geëiste individuele vrijheid overblijft in groepsverband. Dat spanningsveld, daar gaat autonomie over. Daar wil ik met mijn verhaal op uitkomen. Maar eerst: wat verstaan we onder autonomie.Een ander woord voor “autonomie” is “soevereiniteit”. De term “soevereiniteit” wordt vooral gebruikt wanneer je het over staten hebt, bij individuen noem je het meestal “vrijheid”. Bij groepen wordt zowel autonomie als soevereiniteit gebruikt.
Als je het over “autonomie” hebt, is het handig om onderscheid te maken tussen
a) autonomie van een individu ten opzichte van een ander individu,
b) autonomie van een individu ten opzichte van een groep en
c) autonomie van een groep ten opzichte van een andere groep. We beginnen met de autonomie van een individu ten opzichte van een ander individu. Ditnoemen we persoonlijke, individuele vrijheid. Die vrijheid dient wederkerig te zijn. Deze terminologie wordt ook gebruikt in de beginselverklaring van de Libertaire Partij.
Wanneer de belangen van twee individuen botsen,iemand bedreigd wordt of opgelicht en onderling overleg geen uitkomst biedt, is er uiteindelijk een scheidsrechter nodig, die zijn gezag kan afdwingen om het conflict op te lossen. Ook in een libertaire maatschappij.
Dan hebben we de autonomie van een individu ten opzichte van een groep, Dit gaat over de mate van vrijwilligheid, zowel in het toetreden tot een groep als in de relatie met de groep.
Wanneer het recht op individuele vrijheid van een persoon botst met de autonomie van een groep waar een individu toe behoort, zullen de, in onderling afgesproken besluitvormingsprocedures gemaakte, beslissingen van de groep voorrang hebben en is er dus, in principe, geen rechter nodig; de groep regelt dit zelf. Een individu kan bij zo’n conflict wel altijd ‘uittreden´.
De Autonomie van een groep ten opzichte van andere groepen, de derde betekenis, noemen we vaak de soevereiniteit van een groep. De interactie tussen groepen vormt onze alledaagse samenleving. Wanneer de belangen van twee groepen botsen en de groepen er onderling niet uit kunnen komen, is ook hier, net als bij twee individuen, ook in een libertaire maatschappij, een scheidsrechter nodig die ook als zodanig wordt geaccepteerd. In het geval van afpersing, bedreiging, een aanval op, het toepassen van geweld door de ene autonome persoon/groep/overheid ten opzichte van een andere, geldt altijd het recht op zelfverdediging. Dat impliceert dat alle autonomen ook de middelen moeten hebben zich te verdedigen. Een relatie tussen twee individuen, tussen een individu en een groep of tussen twee groepen moet altijd kunnen worden ontbonden: iemand moet te allen tijde een groep kunnen verlaten. Bovendien mag welke relatie dan ook alleen maar op vrijwillige basis worden aangegaan.

Lastig is dat de in deze context bedoelde vrijwilligheid niet altijd letterlijk ‘vrijwillig’ is. Er zullen altijd relaties zijn waarin slachtoffers van manipulatie, mishandeling of ander misbruik, als persoon of als groep, praktisch of psychisch niet bij machte zijn om de relatie zelf te beëindigen of om naar een scheidsrechter te gaan. Dit is sowieso aan de orde in gezinssituaties, waar kinderen noch de vrijheid hebben om de groep waarin ze worden grootgebracht te kiezen, noch de mogelijkheid om zich daaruit terug te trekken. Hiervoor is het hebben van een algemeen aanvaard burgerlijk rechtsstelsel met erkende scheidsrechters nodig. Een eis aan dit rechtsstelsel zal moeten zijn dat én het stelsel zelf, én de ordehandhavers en de vervolgers, én de scheidsrechters, altijd onder directe en volledige supervisie van alle individuen moeten blijven staan, en niet in de anonimiteit van een overheidsdienst mogen verdwijnen. Ook moeten we stilstaan bij diegenen die sowieso de open samenleving bestrijden omdat – zoals mijn marxistische medestudenten toentertijd – ze een heilstaat voorstaan, waar alle andere individuen verplicht naar toe geleid moeten worden, omdat zij het licht hebben gezien. Over welk licht valt verder niet te praten met deze vijanden van de open libertaire samenleving.

Karl Popper heeft dit proces perfect beschreven in zijn boek “De open samenleving en haar vijanden”. Lees vooral hoofdstuk 10. In elke elite van iedere staat zijn deze vijanden te vinden. Ook nu. Ze zijn met velen, ze steunen de ideologie die op dit moment dominant is bij de heersende intellectuele en politieke elite en ze hebben de macht. Ongekend veel macht. Het ontwikkelen van een strategie tegen het kwaad van onze vijanden is urgent en ook noodzakelijk, maar voordat we het over die strategie gaan hebben – niet vandaag – is het goed onze eigen positie en onze eigen valkuilen te doorgronden. En het zal u misschien verbazen, maar ik ga u straks aantonen dat de geschiedenis van de Vrije Universiteit ons hierbij wat handreikingen geeft.
We moeten ons goed realiseren dat, vanaf het begin van de 19de eeuw, onze intellectuele en politieke elite, uitgezonderd de confessionelen, dus vooral de socialisten en de liberalen, in de ban waren van de leer van Hegel.

Hegel is een charlatan, ontmaskerd door o.a. Schopenhauer, Russell en Popper, maar voor de elite zijn zijn theorieën zeer aantrekkelijk, omdat ze een absolute autoriteit geven aan de macht en vanzelfsprekendheid van de altijd aanwezige staat. Niet alleen geven ze de staat een absolute juridische, vaak zelfs goddelijke, autoriteit, maar ook een morele autoriteit: volgens Hegel kan alleen een soeverein heersende vorst de onderdanen gelukkig maken. De stichters van de Verenigde Staten van Amerika realiseerde zich dat een almachtige overheid ook een bedreiging voor haar individuele burgers kon inhouden, wat resulteerde in het systeem van grondwetten en burgerrechten en de doctrine van de scheiding der machten. Deze doctrine is, in de westerse wereld, sindsdien altijd door staten als basis gebruikt om het label van volkssoevereiniteit, een idee van Rousseau, op hun samenleving te kunnen plakken. Maar in in de praktijk is de staatsmacht niet te temmen wanneer de vertegenwoordigers daarvan, de elite, de politici, zichzelf geen uitdrukkelijke beperkingen en morele standaarden opleggen.
Niet het rechtelijke, juridische staatssysteem zelf, maar de interactie met op macht beluste leiders bepaalt de mate waarin de burgers uiteindelijk monddood gemaakt worden, uitgebuit worden en worden vervolgd. De inrichting van een juridisch gebouw als rechtstaat is geen garantie voor de individuele vrijheid van de burgers of de autonomie om naar eigen inzicht de toekomst vorm te geven in een open samenleving. En helaas hebben politici vaak een persoonlijkheid die het streven naar macht en het gebruik daarvan prioriteit geeft; anders waren ze geen politicus geworden in het Hegeliaanse staatsbestel. De staatsfilosofie van Hegel heeft twee belangrijke effecten gehad. Ten eerste is het de filosofische basis geweest van het (Europese) nationalisme, het fascisme en het marxisme. Politieke stromingen die grote ellende over de mensheid hebben gebracht, want ze streven alle drie naar een gesloten samenleving waarin een bevoorrechte elite het voor het zeggen heeft. Politiek en moreel, op basis van almacht en beter weten. De onvermijdelijke vier stadia in politieke staatsvorming, namelijk het ontstaan van (1) naties (2) soevereine vorsten (3) een politiek autoritaire leiding en (4) een totalitaire staat, maken dat de libertaire burger de opheffing van zijn overheid moet nastreven. Ten tweede heeft de Hegeliaanse filosofie er voor gezorgd dat een gemiddelde burger het hebben van een boven hem gestelde overheid normaal vindt, want noodzakelijk voor orde en veiligheid, en dat deze overheid – misschien niet onfeilbaar – uiteindelijk toch het beste met haar burgers voor heeft. En dat er dus, door deze overheid, voor onze bestwil, beperkingen kunnen worden opgelegd aan ons denken en doen en uiteraard dat er belastingen moeten worden geïnd over alles wat we doen. En dat brengt ons weer terug bij de geloofwaardigheid van de libertaire argumenten: veel mensen vinden het een mooie gedachte. Natuurlijk willen ze meestal niet dat de overheid zich bemoeit met wat zij denken dat goed voor hen is. Maar een individualistisch “regeer je eigen leven”, in absolute individuele vrijheid dus, kan volgens de door Hegel bij hen geïndoctrineerde vooroordelen alleen maar leiden tot maatschappelijke chaos, onveiligheid (zie Haïti!) en onvermogen om de zwakken in onze samenleving te beschermen en een menswaardig bestaan te geven. Deze vooroordelen kun je niet onderuithalen door er op te wijzen dat de overheid toch wel heel erg veel zaken fout, of op zijn minst inefficiënt doet en bovendien steeds meer gericht is op onderdrukking en vervolging van haar burgers. De grootste uitdaging van de Libertaire Partij is dus het creëren van een overtuigende bewijsvoering voor de zegeningen van een open samenleving, om daarmee te zorgen voor acceptatie van de libertaire uitgangspunten.
Dat vereist een strategie, een precieze communicatie, een programma en consistente marketing. In de libertaire beweging hebben we het over de individuele vrijheid om zelf te bepalen wat we doen en denken. En dat recht is wederkerig: we schenken dat ook aan anderen. Dat is mooi, maar het zal door velen, confessionelen en socialisten bijvoorbeeld, ook als egocentrisch worden gezien, en dat is het in de basis ook. Maar daar hoeft niets mee mis te zijn. Aanhangers van libertaire vrijheid voelen zich namelijk ook gewoon verantwoordelijk voor alle noodzakelijke maatschappelijke taken en doelstellingen. Hoe? Als libertair individu vormen we, in vrijheid, groepen, waarbinnen we gezamenlijk doelstellingen formuleren en taken uitvoeren, waaronder maatschappelijke taken, en waarin we de interne besluitvorming vaststellen en rechtspreken. Groepen zijn fundamenteel autonoom. En evenals de individuele vrijheid is ook de autonomie van groepen wederkerig: we tasten als individu of als groep de autonomie van andere groepen niet aan. We zijn overigens heel goed in het oprichten en besturen van autonome groepen. Sinds mensenheugenis richten we als individuen zelf verenigingen op en beginnen we bedrijven. We organiseren hulp aan derden, zorgen voor de beschikbaarheid van gezondheidszorg, voeren samen met een groep medebewoners gezamenlijk taken uit voor onze eigen straat, wijk of dorp, vormen feestcommissies en, niet te vergeten, stichten gezinnen. Allemaal groepen waarvan de organisatoren en deelnemers er vanuit gaan dat ze autonoom zijn.

Dat brengt ons op de onmiskenbare noodzaak voor enkele zaken in onze samenleving die alleen geregeld kunnen worden als iedereen zich daaraan onderwerpt en ernaar leeft. Waterhuishouding in Nederland is een goed voorbeeld, want we kunnen ons geen overstromingen permitteren omdat sommige mensen zich de individuele vrijheid zouden kunnen voorbehouden om hun stukje dijk niet te onderhouden. Maar ook bijvoorbeeld de bestrijding van misdaad en vervolging, berechting en strafoplegging kan niet iets zijn waar men individueel wel of niet aan mee wil doen. Dat zijn uiteraard aanzienlijk minder zaken dan die waar de overheid zich nu in meent te moeten mengen. Maar op enkele noodzakelijke terreinen blijft deze bemoeienis en ‘dwang’ noodzakelijk. Deze zaken moeten ook betaald worden. Dit is een probleem, want dit alles tast onze persoonlijke vrijheid en onze autonomie in groepen aan. De oplossing is om ook de activiteiten waarvan we vinden dat die noodzakelijkerwijs door een overheid moeten worden uitgevoerd, door groepen te laten organiseren. Groepen waarin wij dan natuurlijk, als burgers, de dienst uit maken, de bestuurders benoemen, de regelgeving goedkeuren. Zonder een centrale overheid daarboven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hoe onze waterschappen, waarvoor we aparte bestuurders kiezen, in het ideale geval zouden kunnen functioneren.

De ultieme democratie! En dat brengt mij terug bij de Vrije Universiteit. In mijn zoektocht naar waarom die universiteit zich zelf vrij noemde, kwam ik uit bij de “Rede ter inwijding van de vrije universiteit”, uitgesproken op 20 oktober 1880 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam door Abraham Kuyper, de toenmalige voorman van de gereformeerde beweging in Nederland.

De rede heeft als titel: “Soevereiniteit in eigen kring, ofwel “autonomie van een groep. En hoewel Kuypers hier natuurlijk de goddelijke soevereiniteit van de groep bedoelt, zoals overgedragen door de Heiland aan de bestuurders als rentmeesters, meldt hij hoe een samenleving werkt: “al die kringen grijpen met de tanden hunner raderen in elkaar, en juist door dat op elkaar inwerken en in elkaar schuiven van deze kringen ontstaat het rijke, veelzijdige, veelvormige mensenleven; maar ontstaat ook, in dat leven, het gevaar dat één kring de naastliggende inbuigen; als het rad horten doet; tand na tand stuk wringe; en dusdoende de gang store van het geheel. En vandaar dus de bestaansrede voor het staatsgezag van nog een afzonderlijke gezagskring… “ .. en dan concludeert hij verderop dat dat staatsgezag hoog uitsteekt boven alle kringen, maar “binnen elk dier kringen geldt ze niet”: Soevereiniteit in eigen kring! Een universiteit is zo’n kring, en zij heet vrij omdat zij “vrij van overheidsgezag is”. Zijn inwijdingsrede der universiteit is in vele opzichten, als men het ontdoet van de gereformeerde ideologie, een uiterst moderne een relevante redevoering die nadere bestudering verdient, om het probleem op te kunnen lossen dat de libertaire beweging heeft met het, met behoud van individuele vrijheid, laten functioneren van autonome groepen in een vreedzame samenleving. Laat ik samenvatten. In een libertaire wereld wordt individuele vrijheid en autonomie van de groepen waaraan men deelneemt, onvermijdelijk beperkt door de noodzaak om soms tot gezamenlijke besluiten te komen om elkaar niet in de weg te zitten. In private en in sommige publieke groepen kan men zich dan natuurlijk als individu terugtrekken. Maar dat geldt niet voor alle publieke groepen. Op straffe van niet serieus genomen te worden moeten wij dus voorzichtig zijn met absolute stellingen over individuele vrijheid en autonomie. Een complicatie in ons streven naar een libertaire wereld is – er zijn er meer, maar ik noem even dit – dat we, wereldwijd gezien, in een verzameling van natiestaten leven. We kunnen op het grondgebied van de staat Nederland van alles libertair regelen. Maar dat kunnen we vanuit hier niet regelen voor andere landen – dan zouden we bovendien iets doen waar we juist op tegen zijn, want landen zijn autonoom.
Wel ontstaan er in dit internettijdperk natuurlijk veel groepen, echte en virtuele, die zich van landsgrenzen niets aan hoeven te trekken. Voor dit alles hebben we geen overheid nodig. We kunnen het uitstekend zelf. Beter en goedkoper. Autonoom.

17 november 2023